JOURNAL

Verhalen van de gebroeders Piller

december 2, 2019

Verhalen van de gebroeders Piller

Ronald Poelstra vertelt ons graag over wat hij meemaakte in de Centrale Markthal, een levendige plek in de jaren 60,  70 en 80 met vele markante figuren. In het vorig verhaal introduceerde Poelstra ons al met de Joodse gebroeders Piller. Hieronder vertelt hij verder over deze bijzondere marktmensen.

“Windig AGF zat in de jaren 60 aan de westzijde van de hal, de kant van de aardappelmarkt (zie foto). Naast ons in de hal zaten ook de gebroeders Piller, waar we veel mee gelachen hebben. Vooral Levi Piller, de oudste van de twee, had een heel kenmerkende Amsterdamse humor (zie ook het eerste verhaal).

“Een voorbeeld gaat over het Koffiehuis in de Markthal. Ach, koffiehuis is een groot woord, eigenlijk was het niet meer dan de ruimte waar twee telefoons hingen, maar elke ochtend kwam iemand van Marcanti twee ketels hete koffie brengen, die daar werden verkocht. De verkoper was Willem Hanepen, ook een man die iedereen wel kende op de markt. Na een paar jaar voor Marcanti koffie te hebben verkocht, ging Willem voor zichzelf werken. Vanaf dat moment werd het koffiehuis ‘t Praathuis genoemd: een belangrijke sociale ontmoetingsplek voor de grossiers. Willem verkocht er koffie, maar als je er naar vroeg kon je onder de toonbank ook wel andere dingen krijgen, zoals de Limburgse sterke drank ‘Elskens’. Nee, formeel mocht dat natuurlijk allemaal niet…”

Maar even terug naar Levi Piller. Ook Piller was net als wij een vaste klant bij Hanepen. Op een dag let er een vrachtwagen niet op en rijdt achteruit het hele koffiehuis van Hanepen kapot. Een grote troep, natuurlijk, overal glas en koffie. Al snel stond er een groepje kooplieden naar de bende te kijken. En toen kwam Levi Piller er zo bij staan, op een manier zoals alleen hij dat kon, zo met zijn handen in de zakken van die lange zwarte jas. Hij kijkt schuin vanonder zijn hoed naar die bende op de vloeren zegt droog in plat Amsterdams: ‘Heb ik een keer een eigen glas…’ Dat is een soort humor, dat kan je eigenlijk niet vertellen, alleen hij kon dat zo zeggen. Iemand rijdt het hele koffiehuis plat en hij klaagt over zijn glas.”

Aan de andere kant van de hal zat Baer Jansen. Baer deed in Limburgs fruit en had een plek onder de NMB-bank. Hij droeg altijd zijn broek opgetrokken tot aan zijn middel en daarboven een brede bretels. En hij was duivenmelker: bovenin de hal had hij zijn duiven en dat zou wel eens de reden kunnen zijn dat er nu nog steeds zoveel duiven in de markthal zitten.

“Er is een aardig verhaal met Baer Jansen en de Pillers. Elke zoveel tijd ging Baer naar het katholieke Limburg om inkopen te doen en Barend Piller, de boxer, ging mee. Ze sliepen dan in een motel in één bed, omdat dat goedkoper was. Het verhaal gaat dat op een nacht Baer wakker wordt en zich wezenloos schrikt, want achter het bed staat een vent! Hij tikt Barend wakker en die aarzelt geen seconde, springt op en slaat met een mokerslag in een keer zo’n levensgroot kruisbeeld met Jezus Christus schoon van de muur af.”

“De maandag daarop in de markthal werd zoiets natuurlijk in geuren en kleuren verteld onder de grossiers. En weet je wat het is? Uiteindelijk weet je helemaal niet zeker of het wel echt gebeurd is, maar dat maakt niets uit. Als het niet waar is, is het toch een mooi verhaal; we hadden het er nog jaren over.”

Met dank aan Ronald Poelstra
Foto: Stadsarchief Amsterdam, markthal in 1973
Tekst: Jobbe Wijnen